Nog niet zo lang geleden liep er een kind dwalend door het bos. Niet zo’n georganiseerd, aangelegd, bos maar een oeroud bos waar allerlei soorten bomen door elkaar groeiden. Hoge, dikke, dunne, jonge en oude bomen. Ze vochten allemaal om een plekje in het dichtbegroeide gebied. Onder de bomen groeiden struiken, varens en ander (on)kruid.

Weggelopen

Het kind was in het bos beland nadat het weggelopen was van huis. Thuis was het niet zo heel gezellig. Zijn ouders werkten allebei en waren weinig thuis. En als ze er wel waren dan maakten ze dikwijls ruzie. Het kind hoorde dan allerlei verhalen over dat het financieel blijkbaar niet zo lekker ging en dat papa en mama eigenlijk niet zo veel meer van elkaar hielden. Papa pakte daarna vaak een biertje, en nog een, en nog een… en als hij er veel van op had dan werd hij soms heel erg boos op het kind. En kreeg het kind dan zomaar een pak slaag. Het kind begreep daar niets van, het had immers toch niks misdaan? Het kind ging dan naar zijn moeder en stelde haar dan de vraag waarom papa zo onaardig deed. Zijn moeder antwoordde dan meestal met alleen een zucht of “zo is hij nu eenmaal, probeer het maar te vergeten”. Maar het kind vergat niet. Op een dag, na weer zo’n aframmeling door de vader besloot het kind weg te lopen. Weg van al het verdriet en de pijn.

De wijze uil

Al dwalend door het bos kwam het kind op een mooie open plek. Het was er heerlijk koel en de grond was bedekt met een dikke laag mos. Het kind ging liggen op wat wel een zachte matras leek. Vanuit die positie kon het naar de blauwe lucht kijken en de wolken die loom voorbijtrokken. Toen spotte het de uil die op een tak vlakbij zat. De uil begon tegen het kind te praten: “Dag mooi kind, wat doe jij hier zo alleen in het bos?”. Het kind, niet eens erg verbaasd dat de uil kon praten, begon honderduit te vertellen over de situatie thuis en het verdriet dat het had. De uil luisterde en bleef verder stil. Toen het kind klaar was met vertellen en nog lange tijd naar de lucht had liggen staren vroeg de uil alleen maar: “Hoe gaat het nu?” Het kind antwoordde: “Het was superfijn, ik voel me een stuk beter”. Hoewel nog niet alle zorgen verdwenen waren huppelde het kind een stuk blijer terug naar huis.

Het bos

Toen het kind uiteindelijk weer thuis was begreep het ineens waarin het was verdwaald. Het bos, dat was de maatschappij. De hoge, oude bomen, zijn de volwassenen in zijn familie, de juffen en meesters op school, de dominee in de kerk, de coach van het team. Allemaal hadden ze een mening, soms wijze raad maar ook veel oude, diepgewortelde ideeën die het kind vaak niet begreep en waar het zich helemaal niet fijn bij voelde. De dunne, kleine boompjes, dat waren de kinderen uit zijn omgeving. Allemaal vochten ze om te kunnen groeien, om hogerop te komen en zich te ontwikkelen. Daarbij maakten ze soms gebruik van vervelende streken. Ze pestten andere kinderen, sloten ze buiten en zetten nare filmpjes en boodschappen op social media. De struiken, het (on)kruid en de varens waren de obstakels die je in het leven tegenkomt. Je moet je weg erdoorheen banen zodat het uiteindelijk joúw pad wordt. En de wijze uil was diegene die de tijd en moeite nam om simpelweg naar het kind te luisteren. Zonder oordeel en met heel veel aandacht.

En het staren naar de blauwe lucht? Dat was een vorm van Brainspotting ?